|
Herkenbaar aan deze unieke combinatie van kenmerken
de bleekgele, langwerpige bloemen, die in eindelingse trossen staan
|
Algemeen
Gele monnikskap is een zeer giftige, overblijvende plant van 50 tot 125 cm hoog. Ze komt alleen voor in Zuid-Limburg en groeit daar op kalkrijke grond in vochtige loofbossen, meestal langs beken. Ze is een gevoelige soort en staat daarom op de rode lijst als zeer zeldzaam en stabiel of toegenomen. Ze wordt ook aangeplant.
Bloem
Gele monnikskap bloeit vanaf juni tot en met augustus met lichtgele bloemen.
|
In de flora van Heukels wordt gesproken over het bovenste kelkblad dat helmvormig is, meer hoog dan breed. Dat betekent dat er ook 1 of meerdere onderste kelkbladen zouden moeten zijn.
Welke zijn dat en waar zijn dan de kroonbladen?
Aangezien er geen duidelijk onderscheid te maken is tussen kelk- en kroonbladen, geef ik er de voorkeur aan te spreken over bloemdekbladen. Botanisch zal dit niet kloppen, maar het is wel duidelijker.
Dus ..... de bloemen bestaan uit 5 bleekgele, kort behaarde bloemdekbladen, waarvan het bovenste hoger is dan breed en helmvormig. De nectar zit bovenin het helmvormige deel. Alleen insecten met een lange tong (voornamelijk hommels) kunnen bij de nectar.
De bloeiwijze is een tros aan het einde van de stengel en zijstengels. Per bloem ontstaat meestal 3 vruchten.
Blad
De bladeren zijn in omtrek bijna rond, handvormig gedeeld, niet tot aan de basis ingesneden (de bladeren van blauwe monnikskap zijn wel geheel ingesneden). De slippen zijn breder dan 1 cm.
|
|
Algemeen
- ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
- overblijvend
- uiterst zeldzaam
- op de rode lijst
- 50 tot 125 cm
-
verspreiding
Bloem
- bleekgeel
- vanaf juni t/m augustus
- tros
- buisvormig
- 15 tot 22 mm
- 5 bloemdekbladen, niet vergroeid
- meer dan 20 meeldraden
- 3 stijlen
Blad
- enkelvoudig
- handvormig gedeeld
- slippen in 3-en en breder dan 1 cm
- top spits
- rand onregelmatig gezaagd
- handnervig
Stengel
- rechtop
- kort behaard
- rolrond
|
Bewerkte botanische illustratie van gele monnikskap (Aconitum vulparia).
|
|